“We zoeken naar het mogelijk maken van het burgerinitiatief”
Peter Post is senior beleidsadviseur Groen en Spelen bij de gemeente Almere. In vier stappen neemt hij ons mee in huidige ontwikkelingen.
1. Inrichting van speelruimte en beweegroutes
“In de nog jonge stad Almere is goed nagedacht over planologische zaken. Zo liggen er een geweldig fietspadennetwerk en een prima busbanennetwerk. Basisingrediënten voor een gezonde stad, want al fietsend kan iedereen overal komen. Toch vertaalt zich dat nog niet in gezondheid. Almere heeft één van de hoogste obesitascijfers van Nederland. Nu is obesitas een veelkoppig monster, maar misschien is ons bussysteem wel te goed en wordt er daardoor minder gefietst. De beweegnorm van VWS voor kinderen luidt: zestig minuten matig intensief bewegen per dag. Volgens een onderzoek van Sanne de Vries van TNO kom je daar niet aan met alleen spelen. Het functioneel bewegen van A naar B is juist van doorslaggevende invloed op het halen van die norm. Dus werken wij aan het verbeteren en aantrekkelijker maken van de fietsroutes. Er is aandacht voor verkeersveiligheid en het spelen langs de fietspaden wordt bevorderd, zodat kinderen eerder geneigd zijn met de fiets te gaan. Bijkomend voordeel is dat ze elkaar langs de routes veilig kunnen ontmoeten. De beweegomgeving van Almere is uniek ‘langzaam’; daar willen we meer gebruik van gaan maken.”
2. Spelen anders spreiden
“Brengt me direct op punt twee. Doordat we spelen langs de routes willen bevorderen, gaan we speeltoestellen uit de hofjes in woonwijken weghalen. Het klassieke beeld van een woonwijk met een speeltoestel in het midden van pakweg vijftien woningen, is zo goed als passé (althans, zie punt 4). Door spelen meer te centraliseren krijgt het veel meer een wijkfunctie. We stoppen daarnaast ook met het plaatsen van toestellen voor kinderen tot drie jaar. Almere is een suburbane stad en bijna iedereen heeft een achtertuin. Kinderen tot drie jaar spelen eigenlijk altijd in de tuin onder direct toezicht van de verzorgers. Dat maakt direct een einde aan die zogenaamde wipkip-discussie, over het niet meer plaatsen of zelfs weghalen van bepaalde toestellen, een aanpak waar we al een aantal jaren mee bezig zijn. Of dat beleid geen opstand in de wijk oplevert? Dat valt mee, zolang je het maar goed uitlegt aan de wijkbewoners. Ze vinden het niet leuk, maar snappen wel dat wij spelen betaalbaar willen houden en toestellen soms weghalen. Inspectie en onderhoud worden efficiënter door spelen te centraliseren op kansrijke plekken, die op hun beurt een ruimer speelaanbod bieden. Maar waar een voorziening wordt opgeofferd, doet het natuurlijk altijd zeer.
Ik kan nog niet bewijzen dat het spreidingsprincipe werkt. Theoretisch nemen speelduur en -intensiteit toe, door het ruimere aanbod op de kansrijke plek. Mijn onderbuikgevoel zegt me dat we in elk geval moeten volhouden. Almere is een groene gemeente met ruimte genoeg om te spelen. Maar de plekken waar spelen ideaal zou zijn, langs de beweegroutes, daar is het ontwerp van de wijk niet altijd op toegesneden. Het is wel weer vrij gemakkelijk om spelen naar schoolpleinen te verhuizen. Dat soort processen moet je de tijd gunnen.
Met het oog op de groene ruimte die we beschikbaar hebben, zijn er op de stad toegesneden richtlijnen voor spreiding ontwikkeld. Allereerst is de meest gebruikte leeftijdsindeling van kinderen aangepast. We hanteren niet meer 0-6 en 6-12 maar 4-8, 9-12 en 12-18. Die indeling sluit beter aan bij de werkelijke behoeftegroepen en bij de catalogi van de toestellenleveranciers. In de analyse van vraag en aanbod trekken we geen actieradiuscirkels meer omdat die, in tegenstelling tot kinderen, barrières als drukke wegen overschrijden. Nu gaan we bij de beoordeling uit van speelblokken die als het ware aansluiten op het territorium van het spelende kind. Stichting Speelruimte uit Amersfoort heeft ons hierbij geïnspireerd.”
3. Omgaan met (oudere) jeugd
“Sinds een aantal jaar zijn we in Almere anders naar jeugd gaan kijken. Dat doen we op basis van het OBB-model, een ingenieursbureau in Deventer. De jeugd heeft twee kernbehoeften: ze willen elkaar - ondanks alle social media van vandaag de dag - ontmoeten, én ze willen sporten. Op elke plek waar vijftien jongeren wonen, moet eigenlijk een ontmoetingsplek zijn. Onderverdeeld in categorieën als groetplek, kletsplek en ontmoetingsplek. We hebben een analyse gemaakt van jongerenontmoetingsplekken binnen de hele stad. Frappant is dat de wijken die onder de norm scoren, de wijken zijn waar de meeste meldingen van onrust door de jeugd vandaan komen.
Deze visie helpt ons enorm als toetsingskader voor investeringen. Dat hoeft overigens vaak helemaal niet veel te kosten. De groetplekken voorzien in vijftig procent van de behoefte en zijn eigenlijk altijd al wel aanwezig; daar hoef je weinig aan te doen. Ook zijn er vaak al wel ‘kletsplekken’, denk aan bankjes, gemetselde muurtjes, een steiger enzovoort. Een bankje bijplaatsen op de kopse kant van een woonblok, net buiten het zicht van bewoners, kan soms al wonderen doen. Dus faciliteren, in plaats van een veelgebruikt kletsbankje weghalen waardoor het probleem zich enkel zou verplaatsen. Het erkennen en faciliteren van de ontmoetingsbehoefte hoeft niet veel te kosten en levert al snel veel op, in meerdere opzichten.
Sportvoorzieningen zijn natuurlijk wel wat duurder. Pas dan ook op met allerlei investeringen naar aanleiding van ‘piepsignalen’; als de jeugd ‘piept’ schieten gemeentes wel eens in de stress en leggen dan iets te vlug een skatebaan of iets dergelijks aan. Terwijl praten met de jeugd, uitleggen wat er aan de hand is en de verantwoordelijkheid mede bij hen leggen, vaak al genoeg is. Dat snappen ze best. Zeker als je ze uitlegt dat hun nieuwe bankje niet vanzelfsprekend is als ze toch besluiten er een potje van te maken.”
4. Ruimer omgaan met normen
“Met de concentratie op de beweegroutes kunnen we ons voorstellen dat burgers de voorzieningen in hun ‘hofjes’ te karig vinden. Wat de gemeente betreft mogen ze die lacune invullen. ‘Ga uw gang’. Dat kan tweeledig. Als mensen zelf een gecertificeerd toestel aanschaffen of sponsors vinden die daar een bijdrage aan willen leveren, zien wij dit als aanvulling op onze basisvoorziening. Na aanleg nemen wij als gemeente eigendom, onderhoud en inspectie over en zorgen dat het toestel veilig is en blijft. Maar als het ooit afgeschreven is of niet meer voldoet, gaat het weg en vervangen we het niet.
Het komt ook voor dat er een spontaan burgerinitiatief ontstaat en de buurt een ‘bouwmarkttoestel’ aanschaft. Dat voldoet niet aan het WAS. Als je als buurt dan toch wilt horen, ‘ga je gang’, wees je er dan van bewust dat de aansprakelijkheid niet bij de gemeente ligt. Wij zijn geen eigenaar van het toestel en niet als zodanig verantwoordelijk voor veiligheid en onderhoud. Ik heb me de laatste tijd wat verdiept in aansprakelijkheid en kom steeds meer tot de conclusie dat dit soort situaties privaatrechtelijke aangelegenheden zijn, waarbij je als gemeente best de verantwoordelijkheid bij de burger mag leggen. Ik geef direct toe dat, op het moment dat je hier beleidsruimte voor creëert, je als gemeente toch weer een medeverantwoordelijkheid naar je toetrekt en iets wat duidelijk zwart-wit was, weer tot een grijs gebied maakt. Daar ben ik ook nog niet helemaal uit. Als zo’n toestel er al een jaar staat en er gebeurt onverhoopt wat, ben ik dan als gemeente toch ook niet deels aansprakelijk?
Ondanks dit soort vragen overwegen we als gemeente Almere het experiment aan te gaan. Het vinden van de grenzen waar je als gemeente vanuit je zorgtaak in actie moet komen, is daarin een spannend onderdeel. De burgers die wij spreken snappen ook wel dat wij bij dat soort activity toys, bestemd voor gebruik in en rond het huis, geen verantwoordelijkheid nemen. Een dergelijke positieve houding van beide kanten past in de trend om burgers meer bij de maatschappij te betrekken. Waar we dan ook vooral naar op zoek zijn, zijn manieren om de mindset van de burger te veranderen. Je hebt een overheid nodig die faciliteert, maar de burger heeft daar een eigen rol in. De grens is lastig te bepalen, maar onze inzet met dit experiment is dan ook om deze aanpak te testen. Andere gemeenten kijken geïnteresseerd naar hoe wij er hier mee omgaan. Op dit moment is op een tiental plekken al sprake van zo’n gedoogsituatie van eigen toestellen. Als we dit beleid meer kenbaar maken, zal dat aantal gaan toenemen verwachten we.
Wat we echt nog moeten uitpluizen is hoe het verzekeringstechnisch zit. We hebben als gemeente al een aansprakelijkheidsverzekering voor vrijwilligers. Misschien valt het daar wel onder. Zijn we als gemeente al verzekerd, moeten we daar iets anders voor verzinnen of is dat niet nodig? Uiteindelijk willen we als gemeente dat initiatiefnemers het logisch vinden dat ook zij risico lopen en verantwoordelijkheid dragen, en niet alles klakkeloos bij de gemeente neer kunnen leggen. Ik heb twee initiatieven op dit vlak van nabij gevolgd en uit de gesprekken met de bewoners bleek dat dit volstrekt helder was.”
Bij het thema van dit artikel betrokken organisaties
Meer artikelen met dit thema
Boosheid of betrokkenheid?
30 mei 2023Ruimtelijke ontwikkeling stuit vaak op veel weerstand van omwonenden. Hoe ga je om met boze bewoners? Het is de…
De Omgevingsdialoog: Hoe dan?
26 mei 2023De Omgevingsdialoog is een overleg tussen de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan…
Gouda is meest speelvriendelijke gemeente van Nederland
23 mei 2023De rechtvaardige straat
9 mei 2023Top 3 nominaties Jantje Beton Prijs 2023 bekend
25 apr 2023Lees nu het magazine 'Ruimte voor Spelen'
13 apr 2023In het nieuwste nummer van BuitenSpelen, laten we verschillende mensen aan het woord over het thema van dit…
Reactie toevoegen